A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 4 Heerschappij: stedelijke priesters en patriarchale nomaden
70
Maar het feit dat veetelers behalve koeien, schapen en geiten ook slaven hielden, geeft al
aan dat hun bestaansvorm niet voor iedereen een zegen was. Dat komt in de eerste plaats
doordat het fokken van vee een heel makkelijke aanleiding geeft tot andere vormen van
vermeerdering van bezit: namelijk tot roof.
Alle koeien lijken op elkaar. Niets is gemakkelijker dan 's nachts naar de kudde van een
andere stam te sluipen en daar wat dieren van weg te leiden. (Lees de cowboyboeken maar;
zelfs de uitvinding van het brandmerk was vaak niet voldoende. Een driehoek kon
bijvoorbeeld immers veranderd worden in een vijfpuntige ster.)
Roof en diefstal van vee hebben wel iets van jacht: ze zijn in het bewustzijn van de dieven
niet gemeen en stiekem, maar juist heel eervol, heel mannelijk.
Van roof van vee naar roof van bezittingen van vreedzame landbouwvolkeren is maar één
stap. Een stap die gezet kan zijn omdat de nomadiese herdersvolken zich toch liever wilden
vestigen op vruchtbare landbouwgrond, die uiteindelijk meer rijkdom opleverde dan het bezit
van kudden. Een stap die ook gezet kan zijn omdat in sommige streken de weidegrond
uitgeput raakte (schapen en geiten maken van een streek waar ze geweid worden heel snel
een woestijn).
Zo kunnen vreedzame herders zich ontwikkelen tot oorlogszuchtige rovers van vee,
bezittingen (zo mogelijk goud, zilver of brons) en van mensen. Als de mannen van de andere
stam zich verzetten worden ze gedood. Maar vrouwen en kinderen zijn nuttig.
De eerste slaven zijn slavinnen. Zij kunnen gebruikt worden voor werk en seks.
Eerst maar het werk. Het is natuurlijk niet zo dat de vrouwen van de herdersstammen niets
te doen hebben, terwijl de mannen bezig zijn met hun kudden en hun oorlogen. In feite moet
al het werk nog gedaan worden. Ze moeten vaak melken; ze moeten het vlees verwerken,
groente verzamelen - als dat mogelijk is - voor aanvulling van het dieet van vlees en melk; ze
moeten het leer bewerken. Ze moeten de tenten opbouwen en afbreken als de troep verder
trekt, ze moeten de wol van de schapen spinnen en weven voor kleding , en dekens. Ze
moeten voor de kinderen en voor de ouden en zieken zorgen. Er is plaats genoeg voor meer
vrouwelijke arbeidskrachten, in de vorm van slavinnen.
Maar ook de vrouwen van de stam zelf zijn dan al niet meer vrij. Zij werken niet meer voor
zichzelf en voor elkaar. Want de herders hebben, met de privé-eigendom van de kudden ook
de privé-eigendom van vrouwen en van de kinderen die zij baren uitgevonden: koophuwelijk
en vaderschap.
Koophuwelijk en vaderschap
Veeteelt leidt tot privé-eigendom. Zoals een man eigenaar is van zijn speer, en van het dier
dat door zijn speer getroffen is, is hij ook eigenaar van het dier dat hij (of zijn zuster?)
getemd heeft, en van de jongen ervan. Het nieuwe bezit is in handen van individuele
mannen en het is een vorm van bezit geworden die niets meer te maken heeft met het
clanbezit van de moeder-dochter-clan.
Bij herdersvolkeren kunnen dan ook vrij snel grote verschillen in rijkdom ontstaan. En omdat
de rijkdom helemaal in handen is van mannen verdwijnen de oorspronkelijke
verwantsschapsbanden tussen broers en zusters. Het bezit van een man die sterft wordt niet
meer geërfd, via zijn zuster, door de zonen van zijn zuster, maar door zijn eigen zonen,
afkomstig uit zijn eigen huwelijk.
Het huwelijk dat de mannen zoons moet leveren, is geen overeenkomst tussen mannen en
vrouwen; het is een overeenkomst tussen mannen onderling. Vroeger was het een afspraak
tussen clans onderling geweest, op grond waarvan de vrouwen hun keuze konden maken uit
een bepaalde groep 'kruisneven'. In onze opvatting werden die afspraken door de vrouwen
van de clan gemaakt, maar er moest ook van allerlei georganiseerd worden om te zorgen dat
de mannen van de twee clans vriendschappelijk met elkaar omgingen: feesten, uitwisseling
van geschenken.