A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 4 Heerschappij: stedelijke priesters en patriarchale nomaden
79
ook een beeld vormen van de manier waarop die koninkrijken gebloeid hebben - en van de
redenen waarom zij uiteindelijk, omstreeks 1000 v.chr. uiteengevallen zijn in ontelbare kleine
koninkrijkjes.
De macht en rijkdom van de grote koninkrijken berustten op een kombinatie van vrouwelijke
en mannelijke organisatievormen: de vrouwelijke van de clans, de mannelijke van allerlei
specialisaties, zoals godsdienst, handel, wetenschap, belastingheffing, bestuurskunde,
water- en vestingbouw, krijgskunst, enz.
Er is een verschil ontstaan tussen hoofd- en handarbeid, waarbij het laatste als vernederend,
vrouwelijk, stom, boers, kortom als minderwaardig wordt beschouwd. De onderdrukking en
uitbuiting van slavinnen, slaven, dwangarbeid-st-ers en van een groot deel van de
plattelandsbevolking nam voortdurend toe. Hun opstandigheid ook. Dat betekende dat de
heersers zowel bedreiging van buitenaf - in de vorm van de oorlogszuchtige nomaden - als
van binnenuit te vrezen hadden. Als de onderdrukte bevolking immers te ver gedreven werd
konden ze van de ene op de andere dag alle heersers vermoorden en hun paleizen
platbranden, wat regelmatig gebeurde.
De verbrokkeling van de mannelijke bestuursorganisatie
De vorsten en vorstinnen waren in die situatie buitengewoon afhankelijk van allerlei soorten
tussenpersonen die hun belastingen moesten innen, hun legeronderdelen aanvoeren en hun
slaven en dwangarbeiders onderdrukken. Allerlei soorten ambtenaren en officieren dus. Het
probleem van de heersers was om ook die mensen te blijven beheersen. - want die wilden
liever zelf heerser worden, met een eigen koninkrijkje. Want al die mannen met hun nieuwe
mannelijke specialismen hadden nog steeds weinig onderlinge banden. Priesters,
ambtenaren en soldaten, ze zaten om zo te zeggen nog steeds aan de moederlijke clan
vastgeplakt; ze waren nog niet de kern van de samenleving geworden. Omdat de banden
tussen vrouwen nog niet helemaal verbroken waren, waren de banden tussen de mannen
nog niet helemaal waterdicht. De koning moest zijn macht beheersen op mannen die van
hem afhankelijk waren. Dat kon hij doen door ze geschenken te geven als beloning voor hun
diensten. De vorsten probeerden hiërarchiese systemen van ambtenaren in te stellen, waarin
de ene ambtenaar het bevel had over lagere ambtenaren, en die weer over nog lagere,
zodat alle bevelen van de koning in het hele rijk uitgevoerd zouden worden. Zo'n systeem
wordt tegenwoordig een burokratie genoemd. Maar het werkte toen nog niet zo goed als
tegenwoordig omdat er haast nog geen geld bestond.
Als er geen of weinig geld is, moeten de ambtenaren in natura betaald worden, met graan
bijvoorbeeld. De ambtenaren in de hoofdstad krijgen graan uit de koninklijke
voorraadschuren, of ze eten aan de koninklijke tafel; dat is geen probleem. Maar voor de
ambtenaren die verder weg zitten is dat niet prakties. Die kunnen beter een deel van de
oogst, die zij als belasting bij de bevolking weghalen, als beloning voor zichzelf houden,
voordat zij de rest naar de hoofdstad doorsturen. Dat is voor de vorst alleen wel heel moeilijk
kontroleerbaar. Op den duur neemt de vorst dan ook genoegen met een vaste hoeveelheid,
en mag de ambtenaar de rest zelf houden. Dan is het hek van de dam. De ambtenaar is
eigenlijk onafhankelijk van de koning geworden. Hij zal proberen zijn macht te vergroten door
steeds meer belasting te heffen en zelf een rijk te gaan veroveren.
Misschien benoemt de koning nieuwe ambtenaren om toezicht op hem te houden, maar ook
die worden op den duur zelfstandig.
In een vrij klein rijk als Egypte hebben sommige vorsten het probleem opgelost door de hele
oogst eerst naar de hoofdstad te laten brengen; vandaaruit werd dan het graan verdeeld
(zoals we in het verhaal van Joseph in Egypte in de bijbel kunnen lezen). Dat was alleen
mogelijk omdat de Nijl zo'n goede verbinding was tussen de verschillende delen van het rijk.
Als er geen rivier was, ging dat niet.
Als de belastingen in de vorm van geld geïnd waren, was het voor de vorst allemaal heel wat
makkelijker geweest. Niet dat de ambtenaren dan niet geprobeerd zouden hebben zelf