A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 5 De klassieke beschavingen
87
gingen seksuele kontakten aan met wie zij wilden en lieten zich daarvoor onderhouden. Ze
zijn te vergelijken met de 'courtisanes' uit de Franse achttiende eeuw of met de 'geisha's' uit
het vooroorlogse Japan. De hetaeren werden door de mannen als mens behandeld (zolang
ze jong waren, nemen we aan), en zelfs bewonderd. Soms hadden ze zelfs een grote
invloed. En de opgesloten huisvrouwen leken in vergelijking met hen nog dommer en
beperkter. Verdeel en heers van de eerste orde.
Toch waren de huisvrouwen voor de dagelijkse gang van zaken natuurlijk veel belangrijker
voor hun mannen; en niet iedere man kon zich een vriendje of een hetaere veroorloven (het
was toen niet zo dat sommige mannen zich wel en andere niet als homoseksueel
beschouwden. Homoseksualiteit werd niet, zoals tegenwoordig door de meeste mensen, als
een soort aangeboren afwijking beschouwd. Voor getrouwde mannen was het gewoon een
extra uitingsvorm). De heftige vrouwenhaat van de Griekse mannen kan misschien ten dele
uit de huishoudelijke en seksuele onmisbaarheid van de huisvrouwen verklaard worden:
maar hun belangrijkste onmisbaarheid is dat zij voor hun mannen zoons moeten baren.
Daarbij komt nog dat de onderdrukking van vrouwen eigenlijk nog maar zo kort bestond. De
overwinning van de patriarchale veroveraars over de matrilineaire oorspronkelijke bewoners
had nog maar hoogstens duizend jaar geleden plaatsgevonden. En nog vrij lang hadden de
veroveraars zich moeten mengen of aanpassen. Soms hadden ze alleen maar aan de macht
kunnen komen door met een koningin te trouwen. Voordat vrouwen eindelijk definitief in het
vrouwenvertrek waren opgesloten waren er eeuwen verstreken.
Juist omdat de invallende patriarchale nomaden weinig vrouwen bij zich hadden, hadden ze
vrouwen moeten roven bij de oorspronkelijke bevolking. Die hoorden nog tot moeder-
dochter-clans en hadden hun dochters zoveel mogelijk van de oude magiese gebruiken
meegegeven. Ze bleven de oude heilige plaatsen vereren, en probeerden hun mannen met
toverij en geheimzinnigheid angst in te boezemen.
De mannelijke overheersers hadden hun eigen goden meegebracht: patriarchale zon-,
storm- en onweersgoden.
De plaatselijke godin maakten ze tot de echtgenote van de mannelijke god - altijd boos, altijd
jaloers en niet voor niets. Of ze wordt zijn dochter. En zo ontstaat er een hele hemel vol met
mannelijke goden, die het mannelijk ideaal van de Griekse heersende klasse weerspiegelen:
zij doen niets anders dan vechten, feesten en vrouwen verkrachten. De nieuwe vrouwelijke
godinnen zijn het eerste voorbeeld van het verdeel-en-heers dat het patriarchaat tussen
vrouwen probeerde aan te richten. Hera, de vrouw van de oppergod Zeus, is het stereotyp
van de 'boze moeder', die altijd bezig is het plezier van haar echtgenoot (de eeuwigdurende
vrouwenjacht) te bederven. Haar dochters zijn helemaal opgesplitst: Aphrodite (de latere
Venus bij de Romeinen) houdt zich uitsluitend met de liefde bezig; de maagdelijke Athene
daarentegen bemoeit zich alleen met oorlog en wetenschap; de eveneens maagdelijke
Artemis met jacht en landbouw (Artemis heeft de meeste trekken van de vroegere godin
overgehouden, maar ze is machteloos tegenover haar broer Apollo, die als zonnegod aan de
ene kant de stervelingen licht geeft, maar aan de andere kant - als hij daar zin in heeft - ze
ook met zijn pijlen kan doden).
De mannelijke goden lijken nogal op elkaar, al is er één dan meer speciaal voor de oorlog
(Ares, de latere Romeinse Mars) en de ander meer voor de seks (Zeus, de Romeinse
Jupiter). Apollo is meer in het algemeen voor de geestelijke hooghartigheid; hij houdt de
mensen op hun plaats. De enige ambachtsman onder hen is de smid Hephaistos: dat is dan
ook een nogal zielige figuur met een mank been, die voortdurend door de andere goden
getreiterd wordt.
Toch hebben vrouwen nog steeds allerlei feesten en rituelen uit de oude jaarcyclus
behouden, al staan ze nu wel officieel onder de leiding van een mannelijke god: Bacchus, de
god van de wijn. Op die feesten dansen en zingen ze, versierd met wijnranken; ze drinken
wijn en vrijen. Mannen worden niet toegelaten, zelfs bedreigd - niemand weet of het
bloedende vlees dat zij verscheuren van een bokje is of van een man die zich in hun kring
gewaagd heeft.