Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
25
Louisa
'Ik weet niet wat jij allemaal in je hoofd hebt.' Mevrouw Britton keek scherp naar haar dochter
Louisa maar ze kreeg geen antwoord.
Louisa zat op één van de keukenstoelen vlak bij de deur. Daar was ze op neergevallen zodra
ze binnenkwam. Haar handen waren helemaal bruin en smerig van de aarde van het veld; hij
kleefde aan de zoom van haar oude jurk en aan haar werkschoenen. Mevrouw Britton, die
tegenover haar bij het raam zat, keek naar haar en wachtte af. Plotseling leek het zwijgen van
Louisa haar moeders wil met een elektrische schok te treffen; ze trok zich met een boze ruk
van haar hoofd terug. 'Je weet er helemaal niets van. Je zou hem best aardig vinden als je
maar eenmaal met hem was getrouwd', zei ze, alsof ze antwoord gaf op één of andere
tegenwerping.
Louisa zag er nogal onopvallend uit; het leek of haar stijfkoppigheid een waas over haar heen
wierp. Ze hield haar ogen neergeslagen; ze leunde met haar hoofd tegen de muur.
'Ja, blijf daar maar zitten alsof je een bezemsteel hebt ingeslikt!' riep haar moeder uit.
Louisa kwam overeind. Toen ze zich bewoog verspreidde zich in de kamer een vage geur van
aarde - een geur als van omgeploegd land. Mevrouw Britton's smalle, vale gezicht kreeg een
hardere trek. 'En nou ga je zeker weer terug naar je aardappelveld, hè?', zei ze. 'Daar buiten
aardappels poten als een man. Iedereen kan het zien. Een mooi gezicht is dat!'
'Als het ze niet bevalt kijken ze maar niet', antwoordde Louisa. Ze sprak nogal vlak. Haar
jonge rug was stijf van het al die tijd gebogen staan boven de aardappels, maar ze strekte zich
krachtig. Ze trok haar hoed dieper in haar ogen.
Er klonk geschuifel buiten de deur en gemorrel aan de klink. De deur ging open en er kwam
een oude man binnen; slepend met zijn voeten kwam hij over de drempel. Hij droeg een oude
mand. 'Wat heeft U in die mand, vader?', vroeg mevrouw Britton. De oude man keek haar
aan. Zijn oude gezicht had de ronde vormen en het naïeve lachje van een kind.
'Vader, wat heeft U in die mand?'
Met angstige voorgevoelens keek Louisa in de mand. 'Waar hebt U die aardappels vandaan,
grootvader?' vroeg ze.
'Opgegraven.' De grijns van de oude man werd breder. Hij giechelde schor.
'Ik wed dat hij al die aardappels die jij net gepoot hebt, heeft opgegraven!', zei mevrouw
Britton.
'Ja, dat klopt.', zei Louisa. 'O, grootvader, U wist toch dat ik die aardappels net gepoot had?'
De oude man keek haar met zijn tranende blauwe ogen aan en grijnsde nog steeds.
'Dat wist U toch wel, grootvader?', zei ze weer.
Maar de oude man grinnikte alleen maar. Hij was zo oud dat hij weer teruggekeerd was in de
mysterieuze wereld van het kind-zijn. Zijn motieven waren verborgen en bleven
ondoorgrondelijk; de mensenwereld ontging hem meer en meer.
'Hemel, verdoe alsjeblieft niet nog meer tijd door tegen hem te gaan praten', zei mevrouw
Britton. 'Je kunt er toch niet achter komen of hij weet wat hij doet of niet. Ik geef het op.
Vader, zet die aardappels nu maar neer, en kom hier maar in de leunstoel zitten; vandaag hebt
U wel genoeg werk gedaan.'
De oude man schudde zijn hoofd, traag, opstandig.
'Kom direkt hier.'
Louisa trok aan de mand met aardappels. 'Geef hier, grootvader', zei ze. 'Ik moet ze hebben.'
De oude man verzette zich. Zijn grijns verdween en zijn gezicht kreeg iets vastberadens.
Mevrouw Britton stond vastbesloten op en liep op hem toe. Ze was een ziekelijke, tengere
vrouw; haar hals was mager, maar haar stem klonk krachtig, met diepe bastonen.