Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
27
'Nee, daar heb ik geen trek in. Ik zou het net zo goed wel kunnen eten, maar ik heb er geen
trek in. Ik wil iets lekkers - een haring of een stukje koud vlees, of zoiets. Ik zou best flink
kunnen eten, als ik maar net zoveel had als sommige andere mensen. Mevrouw Mitchell zei
laatst dat ze het haast niet kon geloven maar dat er elke dag vlees van de slager naar mevrouw
Nye gebracht werd. Ze zei dat Jonathan naar Wolfsborough gaat, en dan elke week grote
stukken vlees in een mand mee naar huis brengt. Ze zullen wel van alles hebben wat ze
willen.'
Louisa zelf at ook niet zoveel maar nu nam ze met een beslist gebaar nog een snee brood. 'Er
zijn mensen die hiervoor nog dankbaar zouden zijn', zei ze. 'Ja, we moeten zeker maar
dankbaar zijn dat we nog leven; het is toch zo'n troost dat we blijven leven', antwoordde haar
moeder op een tragische, bittere toon. Juist omdat ze zo klein en zo zwak was klonk dat
vreemd uit haar mond. Haar gezicht vertrok van emotie; haar ogen stonden vol met tranen;
met driftige slokjes dronk ze haar thee verder op.
'Er is nog wat suiker', zei Louisa. 'We hadden wel een beetje cake kunnen maken.
Dat woord ving de oude man op. 'Cake?' murmelde hij vragend. Verheugd keek hij op en
tastte met uitgestrekte hand in het rond. 'We kunnen de suiker niet aan cake verspillen',
antwoordde mevrouw Britton. 'Eet uw pap op, vader, en wees niet vervelend. Er is geen cake.'
Na het avondeten ruimde Louisa de borden op; daarna deed ze haar omslagdoek om en zette
haar hoed op.
'Waar ga je heen?' vroeg haar moeder.
'Naar de winkel.'
'Waarom?'
'De olie is op. Vanochtend was er niet genoeg om de lampen mee te vullen. Ik heb geen tijd
gehad om het eerder te doen.'
Het was haast donker. De mist was zo dicht dat het bijna regende. Met haar oliekan liep
Louisa snel de weg af. De winkel lag op een halve mijl afstand; hij voorzag in de weinige
behoeften van de eenvoudige mensen in dit gehucht. Ze was ongeveer een half uur weg. Toen
ze terugkwam had ze behalve de oliekan nog een pakje onder haar arm. Ze stapte de keuken
binnen en legde alles neer. De oude man zat in zijn schommelstoel te slapen. In de kamer
ernaast hoorde zij stemmen. Ze fronste haar wenkbrauwen en stond stil om te luisteren.
'Louisa!' riep haar moeder. Haar stem klonk liefjes, en hoger dan gebruikelijk. Ze hield de 'i'
in 'Louisa' lang aan.
'Wat is er?'
'Kom eens hier als je klaar bent.'
Louisa wist dat Jonathan Nye in de kamer zat. Haastig gooide ze haar omslagdoek en hoed
van zich af. Haar oude jurk was vochtig en er zaten nog steeds een paar moddervlekken op;
haar haar was door de wind in de war gebracht maar ze keek niet meer in de spiegel; zonder
nog iets aan haar uiterlijk te doen ging ze de kamer binnen. 'Mijnheer Nye is er, Louisa', zei
haar moeder stralend. 'Goedenavond, mijnheer Nye', zei Louisa.
Jonathan Nye kwam half overeind en stak zijn hand uit maar ze zag het niet. Bruusk ging ze
op een stoel aan het andere eind van de kamer zitten. Jonathan zat in de enige schommelstoel
die er was. De tengere, kleine gestalte van mevrouw Britton zat gespannen op de harde sofa
met zijn bolle, met tapijt overtrokken zitting. Ze keek naar de jurk en het haar van Louisa;
haar blik was versteend van afkeuring maar op haar lippen lag nog steeds een gemaakte
glimlach en haar stem bleef vriendelijk. Ze wees op een glazen schaaltje op tafel.
'Kijk eens wat mijnheer Nye ons heeft gebracht, Louisa', zei ze.
Zonder enige interesse keek Louisa naar het schaaltje.
'Honing', zei haar moeder, 'van zijn eigen bijen. Wil je niet een schoteltje pakken en ervan
proeven? Een van die glazen schoteltjes.'