Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
26
'En nu, vader', zei ze, 'geeft U haar die mand, en U gaat daar aan het andere eind van de kamer
in die schommelstoel zitten.'
De oude man keek neer op haar kleine, wigvormige gezicht. Zijn greep op de mand verslapte.
Louisa trok de mand weg en schoof langs hem heen naar buiten toe, traag volgde de oude man
zijn dochter door de kamer naar de schommelstoel.
De Brittons hadden geen erg groot aardappelveld; alles bij elkaar hadden ze maar twee
hectare. Louisa had tweederde van haar aardappels gepoot; nu moest ze dat allemaal opnieuw
doen. Ze was naar huis gegaan om water te drinken; haar moeder had haar opgehouden en in
die tussentijd had de oude man haar werk ongedaan gemaakt. Ze begon de uit de grond
gerukte aardappels weer te poten. Ze werkte zorgvuldig en gestadig. Uit het oosten woei een
krachtige wind, vol met vocht. Je kon er de zeelucht ruiken hoewel het hier een paar kilometer
landinwaarts was. Louisa's bruine katoenen rok werd door de wind als een zeil opgebold. Als
ze zich oprichtte blies de wind pal in haar gezicht.
'Ik moet ze er vandaag in krijgen, hoe dan ook', mompelde ze bij zichzelf. 'Morgen gaat het
zeker regenen.'
Ze werkte zo snel als ze maar kon; en zo vorderde de middag.
Om vijf uur keek ze toevallig even naar de weg - waar het aardappelveld naast lag :- en ze zag
Jonathan Nye met zijn grijze paard en rijtuigje voorbij rijden. Snel keerde ze haar rug naar de
weg en ze luisterde tot het geratel van de wielen verdwenen was. Om zes uur keek haar
moeder uit het keukenraam en riep haar voor het avondeten.
'Ik kom zo', riep Louisa terug. Daarna werkte ze sneller dan ooit. Om half zeven ging ze het
huis in en zaten de aardappels allemaal in de grond.
'Waarom kwam je niet toen ik je riep?' vroeg haar moeder.
'Ik moest de laatste aardappels nog poten,'
'Volgens mij was het helemaal niet nodig om ze beslist vanavond allemaal te poten. Als je
hard werkt om het avondeten klaar te maken, vind ik het wel ontmoedigend om het dan nog
een uur te laten staan. En ik zou zo zeggen datje voor vandaag wel genoeg gewerkt hebt in
deze vochtige wind.'
Louisa waste haar handen en haar gezicht bij de gootsteen in de keuken en voor de spiegel die
daarboven hing, streek ze haar haar glad. Ze had haar haar ook vochtig gemaakt zodat het
donkerder leek; eigenlijk was het lichtbruin van kleur. Ze borstelde het in soepele, rechte
slagen weg van haar slapen. Doordat haar gezicht steeds blootgesteld was geweest aan de
vochtige wind zag het er nu helder en stralend uit. Ze zag het zelf en knikte even zelfbewust.
Toen ze aan tafel zat keek haar moeder haar aan, met een bewondering die ze achter afkeuring
verborg. 'Kijk nou eens naar je gezicht', zei ze. 'Zo rood als een biet. Als het zo doorgaat zul je
er voor het einde van de zomer wel fraai uitzien.'
Louisa bedacht dat het licht niet erg sterk was en dat ze in de spiegel waarschijnlijk mooier
had geleken. Ze zag er vast niet zo mooi uit als ze had gedacht. Heel zuinig smeerde ze een
beetje boter op haar brood. Er was alleen maar brood en boter en slappe thee voor het
avondeten, hoewel de oude man zoals altijd zijn bord met maïspap had. Hij kon niet veel vast
voedsel eten. Hij boog zich tot vlak boven zijn bord en at met grote happen en veel geslurp.
Zijn dochter had een doek om zijn nek geknoopt zoals je een kind een schortje voorbindt. Ze
had ook een doek op het tafelkleed voor hem uitgespreid en lette scherp op dat hij niet met
zijn eten zou morsen.
'Ik wou dat ik iets te eten had dat ik net zo lekker vond als hij die pap met stroop', zei ze. Ze
had haast niets gegeten. Met kleine slokjes dronk ze haar slappe thee. Louisa keek naar haar
moeder tegenover haar, een mager figuurtje in een keurige oude jurk; ze keek naar haar
smalle hoofd dat een brede scheiding in het dunne haar liet zien als ze zich over haar
theekopje boog. 'Waarom rooster je je brood niet, moeder?' zei ze. 'Ik wil het wel voor je
doen.'