Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
12
in een slaapkamer zou een zondige luxe zijn geweest in het arme domineesgezin. Zelfs de
kamer van haar moeder werd alleen verwarmd via de zitkamer.
Als het zonnig weer was, was de kamer van Eunice wel vrolijk en als je hem dan zag - of
misschien kwam het door de sfeer - werd je hart een beetje verwarmd. De kamer lag op het
zuidwesten. Maar vandaag drong het licht door laaghangende grijze wolken, want sinds die
ochtend dreigde het al te gaan sneeuwen en de kamer zag er somber uit.
Nu viel er snel een troosteloze schemering over alles. Eunice stond eindelijk op, ze moest zich
nu snel aankleden, dacht ze, of naar beneden gaan om een kaars te halen.
Ze was een groot, zwaargebouwd meisje met grote, goed gevormde handen en voeten. Ze had
een rond gezicht en een dikke, kleurloze huid. Haar gelaatstrekken waren grof, maar het
geheel maakte op mensen een aangename indruk. Het was een sterk, eerlijk gezicht met iets
koppigs erin. Niet helemaal gelukkig bekeek ze zichzelf in het vierkante spiegeltje, terwijl ze
haar haar uitborstelde en het in een gladde wrong draaide. Het stond niet echt mooi, maar zo
had ze het altijd gedaan. Toen ze klaar was met haar haar bewonderde ze het effekt niet.
Evenmin keek ze voldaan naar haar uiterlijk toen ze haar mooiste bruine kasjmier jurk met
zijn opstaande gesteven kant aan de hals, had aangetrokken. Maar het was nooit in haar
opgekomen dat verandering verbetering kon betekenen. Het was haar mooiste jurk en ze was
gewend haar haar op te steken. Ze vond geen van beide mooi, maar zo was ze het nou
eenmaal gewend en dat was genoeg voor haar.
Op dezelfde wijze beschouwde ze haar eigen levenslot, met een soort gelaten afkeuring.
Vanwege de slechte gezondheid van haar moeder was ze de laatste vijf jaar belast geweest
met de talloze sociale verplichtingen die de vrouw van een arme plattelandsdominee heeft. Ze
was aktief geweest op de picknicks van de zondagsschool en de gezellige avondjes van de
kerk, in orkestjes van de missie en op gebedsbijeenkomsten in de streek. Ze was lid van de
kerk en het 'aardige meisje', maar die rol beviel haar niet.
Toch aanvaardde ze het als onvermijdelijk en de gedachte om zich eraan te onttrekken kwam
net zo min in haar op als de gedachte om zich aan het hele leven te onttrekken. Ze had een
bijna koppige vastberadenheid over zich om steeds maar door te gaan; een vastberadenheid
die haar eeuwig in dezelfde sleur zou houden, hoe onaangenaam die ook zou zijn, tenzij een
of andere invloed van buitenaf haar op een ander spoor zou zetten.
Toen ze beneden kwam, trof ze daar haar moeder zittend naast de kachel in de zitkamer; ook
zij was uitgedost in haar mooiste kleren - een glimmende, zwarte jurk met lange
schoudernaden, de mouwen bovenaan verfraaid met puntige kapjes, die afgezet waren met
zwart fluweel.
Toen Eunice binnenkwam keek ze op. Er lag een voldane glimlach op haar lange, fijne
gezicht; ze vond haar doorgaans alledaagse en ongekunstelde dochter er charmant uitzien in
haar mooiste jurk. Achter de gesloten deur van de kamer ernaast was het geroezemoes van
mannenstemmen te horen.
'Vader is daar met mijnheer Wilson', legde mevrouw Fairweather uit in antwoord op de
vragende blik van Eunice. 'Hij kwam net nadat jij naar boven was gegaan. Ze hebben heel
druk over iets zitten praten. Misschien wil mijnheer Wilson wel naar een andere gemeente.'
Juist op dat ogenblik ging de deur van de studeerkamer open en kwamen de twee mannen
naar buiten. De vader van Eunice was lang, met ronde schouders. Zijn zandkleurige haar en
baard waren grijs aan het worden. Hij liet zijn gast beleefd voorgaan. Ze leken wel wat op
elkaar, hoewel er geen verwantschap was. Mijnheer Wilson was tien jaar jonger; hij was
kleiner en tengerder, maar zijn haar en baard waren, hoewel minder grijs, even zandkleurig,
en hij had ongeveer dezelfde gezichtsvorm. Hij stond in een naburige gemeente. Hij was
weduwnaar en had vier jonge kinderen; zijn vrouw was een jaar geleden gestorven.
Bij eerste binnenkomst had hij al met mevrouw Fairweather gesproken, dus liep hij meteen
met uitgestrekte hand naar Eunice toe. Zijn minzaamheid, die zo eigen is aan dominees, was