Navigation bar
  Print document Start Previous page
 9 of 73 
Next page End 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14  

Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
9
wist waar ze heen ging en dit bracht de mensen, die eerst iets ongewoons aan de twee
vrouwen meenden te zien, weer aan het twijfelen.
Toch trok hun duidelijk zichtbare zwakheid af en toe een onderzoekende blik van de een of
ander. Toen zij ongeveer een half uur op weg waren reed een man in een huifkar hen
achterop. Toen hij hen gepasseerd was stak hij zijn hoofd om de huif en keek achterom.
Tenslotte stopte hij en wachtte tot zij bij hem gekomen waren.
'Kan ik U meenemen, mevrouw' zei hij; hij keek tegelijk verbijsterd en medelijdend.
'Alstublieft', zei Harriét, 'heel graag.'
Toen de man de oude vrouwen op zijn huifkar getild had en op de achterbank had laten
plaatsnemen, draaide hij zich om en terwijl hij langzaam verder reed keek hij hen
nieuwsgierig aan.
't Lijkt me dat U niet sterk genoeg bent om zo ver te lopen', zei hij, 'Waar ging U naar toe?'
Harriét vertelde het hem en uit haar houding sprak verzet.
'Jee', riep hij uit, 'dat is twintig kilometer. Dat had U nooit van uw leven kunnen lopen. Nu
moet ik daar drie kilometer vandaan zijn en ik kan even goed een eindje verder rijden.
Maar ik begrijp het niet - bent U in de stad geweest?'
'Ik ben bij mijn getrouwde dochter in de stad op bezoek geweest', zei Harriét rustig.
Charlotte schrok en slikte krampachtig. Nooit eerder in haar leven had Harriét opzettelijk een
leugen verteld maar dit leek haar een van die geweldige momenten in het leven die een leugen
noodzakelijk maakten en rechtvaardigden. Ze was wanhopig. Als zij de man niet op de een of
andere manier om de tuin zou weten te leiden, zou hij misschien onmiddellijk omdraaien en
Charlotte en haar terugbrengen naar het Tehuis en de witte kapjes.
'Ik kan me niet voorstellen dat uw dochter U aan zo'n wandeling laat beginnen', zei de man. 'Is
deze dame uw zuster? Ze is blind, he? Ze ziet er niet naar uit dat ze ook maar een kilometer
zou kunnen lopen.'
'Ja, ze is mijn zuster', antwoordde Harriét stuurs, 'en ze is blind; en mijn dochter wilde niet dat
we gingen lopen. Ze vond het heel erg. Maar ze kon er niets aan doen. Ze is arm, en haar man
is dood, en ze heeft vier kleine kinderen'.
Met een verbazingwekkende radheid van tong vertelde Harriét over de grote problemen van
haar denkbeeldige dochter.
Weer slikte Charlotte. 
'Nou', zei de man, 'ik ben blij dat ik U achterop kwam want ik denk niet dat U uw huis ooit
levend bereikt had.'
Op ongeveer negen kilometer van de stad passeerde hen een snel, open rijtuigje. Daarin zaten
de directrice en een van de regenten van het Tehuis. Ze kwamen niet op het idee in de huifkar
te kijken - en men kan inderdaad in een dergelijk voertuig, dat heel populair is in bepaalde
streken van New England, met even veel privacy rondreizen als in zijn doodskist. De twee
mensen in het rijtuigje waren ernstig ongerust en bezorgd over de veiligheid van de oude
vrouwen die ondeugend in de wagen zaten te grinniken en die zij spoedig ver achter zich
lieten. Harriét had hen ademloos nagekeken tot ze in de bocht van de weg uit het zicht
verdwenen; toen fluisterde ze iets tegen Charlotte.
Even na twaalven schuifelden de twee oudjes langzaam het voetpad op, door het veld naar
hun oude huisje.
'De klaver staat tot onze knieën', zei Harriét, 'en de zuring en het fluitekruid; en er zijn heel
veel gele vlinders.'
'Oh, mijn Heer, dat is een lichtspleetje, Harriét, en ik geloof dat ik een van die gele vlinders
voorbij zag gaan', riep Charlotte; ze trilde over haar hele lichaam en schudde heftig haar grijze
hoofd.
Previous page Top Next page