Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
38
en de fijne zilveren theelepeltjes, stond in het gezichtsveld. 'Oh!' riep de bezoekster en ze deed
een paar stapjes terug. 'Neem me niet kwalijk! Ik wist niet dat jullie aan het avondeten zaten.
Als ik dat had geweten was ik voor geen geld ter wereld binnengekomen. Ik ga meteen weer
weg, er was toch niets bijzonders.' Al die tijd was haar scherpe, alles omvattende blik gericht
op de eettafel. Onder het praten telde ze de sneetjes brood en mat ze de hoeveelheid boter. De
zusters stapten met waardigheid naar voren.
'Kom mee naar de andere kamer', zei Elizabeth; en de bezoekster die zich nog steeds
verontschuldigde en achterom keek naar de eettafel, deed voor haar een stap opzij. Maar er
was iets in de voorkamer waar ze nog nieuwsgieriger blikken op wierp dan op de karig
gedekte tafel. De zusters keken elkaar even ontzet aan. Over een stoel lag de zwarte zijden
jurk. Al pratend bewoog hun bezoekster, die hun buurvrouw Matilda Jennings was, zich daar
langzaam naar toe. 'Ik dacht, laat ik eventjes bij jullie binnen wippen om te zien of jullie
morgen naar de picknick gaan', zei ze ondertussen. Toen greep ze de jurk beet en veranderde
van onderwerp. 'Oh, je hebt je jurk genaaid!' zei ze met een onschuldige toespeling tegen
Emily.
Maar toespelingen maken kon Matilda Jennings niet goed; haar uiterlijk leende zich daar niet
voor en de bedoeling was overduidelijk. Ze was kort en stevig, had gelige, bolle wangen en
haar kleine zwarte oogjes staken fel vanonder een vlezig voorhoofd.
'Ja, dat is zo', antwoordde Emily met een angstige blik naar Elizabeth.
'Ja,' zei Elizabeth vastberaden inhakend op het onderwerp en Matilda met licht toegeknepen,
blauwe ogen beslist aankijkend. 'Ze heeft hem versteld. Het kant was eraf getrokken en ze
moest het er opnieuw opzetten.'
'Het is toch mooi kant, he? Toen ik een meisje was heb ik eens iets dergelijks op een manteltje
gehad. Dit doet me daar aan denken. De twijgjes van het mijne lagen iets dichter bij elkaar.
Laat me eens kijken, Elizabeth, jouw zwarte zijden jurk is toch met fluweel afgezet?'
Elizabeth nam haar kalm op. 'Ja, ik heb er altijd een zwart fluweel op gedragen', zei ze.
Emily zuchtte zachtjes. Ze was bang geweest dat Elizabeth niet naar wens kon antwoorden en
de waarheid zou spreken.
'Laat eens kijken', ging Matilda verder. 'Hoe was dat fluweel op de taille gezet.'
'Het liep in een punt uit.'
'In één of twee punten?'
'Een.'
'Zou je me dat niet heel eventjes willen laten zien? Ik heb er over gedacht om mijn oude jurk
van alpacawol wat te veranderen; ik heb een lapje zwart fluweel dat ik opgestoomd heb en het
ziet er heel aardig uit. Ik dacht, misschien kan ik het er op zetten zoals bij jou.'
Matilda Jennings stond meedogenloos als een beul voor de zusters Babcock in haar
chocoladekleurige bonte katoenen jurk. Zij, tenger, broos en bleek in hun slappe effen zwarte
katoenen jurken, bogen zich nog wat naar elkaar toe; toen strekte Elizabeth zich. 'Een andere
keer, als het beter uitkomt, wil ik hem wel laten zien', zei ze.
'Nou, heel graag', antwoordde Matilda. Uit haar houding bleek dat ze wel enigszins
geïntimideerd was maar er kwam een scherpere uitdrukking in haar ogen. Weldra ging ze naar
huis en ze gebruikte daar haar eenzame, uitgebreide maaltijd van brood, koude aardappelen,
varkensvlees en bonen. Matilda Jennings was even arm als de Babcocks. Zij had nooit betere
tijden gekend zoals zij die wel hadden gehad. Zij had nog nooit in haar leven jurken van fijn,
oud mousseline of zwarte zijde bezeten maar ze had wel altijd meer te eten gehad.
De Babcocks hadden zich altijd op een kiese, onopvallende manier boven haar verheven
gevoeld. Er was in hun leven een zweem van adel en aristocratie. Hun vader had aan de
universiteit gestudeerd en was dokter geweest. Matilda was van eenvoudige afkomst, zelfs in
deze eenvoudige gemeenschap. Zij stamde af van houthakkers en tuiniers. In hun jeugd toen
ze naar school gingen en samen speelden waren de zusters Babcock zich altijd bewust