Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
45
Een jongen stond voor de keukenspiegel zijn haar te kammen. Hij kamde traag en nauwgezet
zijn bruine haar in een keurige slag over zijn voorhoofd. Schijnbaar besteedde hij geen
aandacht aan het gesprek.
'Sammy, wist jij dat vader een nieuwe schuur ging bouwen?' vroeg het meisje.
De jongen bleef ijverig kammen.
'Sammy!'
Hij draaide zich om - zijn gezicht net als dat van zijn vader onder zijn golvende kop haar. 'Ja,
ik neem aan van wel', zei hij onwillig.
'Hoe lang weet je het al?' vroeg zijn moeder.
'Zo'n drie maanden, denk ik.'
'Waarom heb je het dan niet verteld?'
'Dacht niet dat het nodig was.'
'Ik begrijp niet waarom vader nóg een schuur wil', zei het meisje op haar zachte, trage toon.
Ze keerde zich weer naar het raam en tuurde naar de spittende mannen in het veld. Haar tere,
lieve gezicht zag er bedrukt uit. Haar voorhoofd was zo blank en onschuldig als dat van een
baby, haar fijne haren naar achteren getrokken in een rij papillotten. Ze was vrij groot maar
onder haar zachte rondingen zaten niet veel spieren.
Haar moeder keek streng naar de jongen. 'Gaat hij nog meer koeien kopen?' vroeg ze.
De jongen antwoordde niet; hij was zijn schoenveters aan het vastmaken.
'Sammy, ik wil van je weten of hij nog meer koeien gaat kopen.'
'Ik denk van wel.'
'Hoeveel?'
'Ik denk vier.'
Zijn moeder zei verder niets. Ze liep de voorraadkamer in en weldra was het geluid van
kletterende borden te horen. De jongen pakte zijn pet van een spijker achter de deur, nam een
oud rekenboek van de plank en ging op weg naar school. Hij was lichtgebouwd maar bewoog
zich onhandig. Hij liep het erf af met een vreemdsoortige veerkracht in zijn heupen die zijn
loshangend handgemaakt jasje van achteren op deed wippen.
Het meisje liep naar de gootsteen en begon de vaat af te wassen die daar was opgestapeld.
Haar moeder kwam meteen uit de voorraadkamer en schoof haar opzij. 'Droog jij maar af', zei
ze; 'Ik was wel af. Er is nogal wat vanmorgen.'
De moeder doopte haar handen energiek in het water, het meisje droogde de borden traag en
dromerig af. 'Moeder', zei ze, vindt U het niet vreselijk dat vader die nieuwe schuur gaat
bouwen, terwijl we zo hard een fatsoenlijk huis om in te wonen nodig hebben?'
Haar moeder schrobde verwoed op een van de borden. 'Jij hebt nog niet ontdekt dat we maar
vrouwvolk zijn, Nanny Penn', zei ze. 'Daar heb je nog niet genoeg manvolk voor gezien.
Vandaag of morgen zul je dat wel ontdekken, en dan zul je wel inzien dat wij alleen maar dat
weten wat het manvolk denkt dat we moeten weten, voor zover dat al ergens toe dient, en hoe
we met de mannen rekening moeten houden als met de Voorzienigheid, en net zomin mogen
klagen over wat ze doen als over het weer.'
'Het kan me niets schelen; ik geloof trouwens helemaal niet dat George zo is', zei Nanny. Haar
fijne gezicht kleurde rood, haar onderlip begon te trillen alsof ze zou gaan huilen.
'Nou, wacht maar af. George Eastman is volgens mij geen haar beter dan andere mannen.
Maar je had niet zo over vader mogen oordelen. Hij kan het niet helpen, want hij bekijkt de
dingen niet precies zoals wij. En het is hier tenslotte aardig comfortabel. Het dak lekt niet -
heeft nooit gelekt, op één keer na - dat is één ding. Vader heeft het in goede staat gehouden.'
'Toch wou ik dat we een zitkamer hadden.'
'Het doet George Eastman heus geen kwaad om je te komen opzoeken in een mooie, schone
keuken. Ik denk dat heel wat meisjes niet zo'n goed huis hebben als dit. Niemand heeft mij
ooit horen klagen.'