Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
54
Een non in New England
Het was laat in de middag en de schemering viel in. De schaduwen van de bomen op het erf
leken anders. Ergens in de verte loeiden koeien en rinkelde een belletje; af en toe hobbelde er
een boerenkar voorbij en waaide het stof op; een paar werklui met blauwe kielen sjokten
voorbij, met een schop over hun schouders; kleine zwermen vliegen dansten in de zachte
middaglucht op en neer voor de gezichten van de mensen. Alles leek licht te bewegen om het
volgende moment weer weg te ebben, als voorbode van de rust en stilte van de
nacht.
Ook Louisa Ellis kwam hierdoor in een dergelijke stemming. De hele middag had ze vredig
aan het raam van haar huiskamer zitten naaien. Nu prikte ze de naald zorgvuldig in haar werk,
dat ze nauwgezet opvouwde en in een mandje legde bij haar vingerhoed, draad en schaar.
Louisa Ellis kon zich niet herinneren ooit in haar leven één van deze typisch vrouwelijke
dingen kwijtgeraakt te zijn. Door het jarenlang dagelijks gebruik waren ze een onafscheidelijk
deel van haar geworden.
Louisa bond een groene schort voor en haalde haar platte strohoed met het groene lint
tevoorschijn. Daarna liep ze de tuin in met een kleine blauwe schaal van aardewerk om bessen
te plukken voor bij het avondeten. Toen ze de bessen had geplukt ging ze op de stoep van de
achterdeur zitten en trok er de steeltjes af, die ze zorgvuldig in haar schort opving en
naderhand in het hoenderhok wierp. Ze tuurde in het gras naast de stoep om te zien of er niet
een paar gevallen waren. Louisa's bewegingen waren traag en kalm, het nam heel wat tijd in
beslag voor ze haar avondeten klaar had; maar als het eenmaal klaar was, werd het met zoveel
elegantie opgediend dat het leek alsof ze uitgebreid bij zichzelf te gast was. Het kleine
vierkante tafeltje stond precies in het midden van de keuken en was gedekt met een gesteven
linnen tafellaken waarin aan de randen een bloempatroon glinsterde. Louisa had een damasten
servet op haar theeblad met daarop een geslepen glazen beker met theelepeltjes, een zilveren
roomkannetje, een porseleinen suikerpot en één rose porseleinen kopje met schotel. Louisa
gebruikte haar porseleinen servies
dagelijks - iets dat geen van haar buren deed. Er werd onder elkaar over gefluisterd. Hun tafel
werd elke dag gedekt met gewoon servies; hun beste porselein bleef in het kabinet in de
zitkamer, maar Louisa Ellis was niet rijker of van betere afkomst dan zij. Toch gebruikte zij
het porseleinen servies. Voor het avondeten had ze een glazen schotel vol gesuikerde bessen,
een bord kleine koekjes en een met lichte witte broodjes. Ook een of twee blaadjes sla, die ze
keurig in stukjes sneed.
Louisa was dol op sla, die ze dan ook zeer zorgvuldig in haar eigen tuin opkweekte. Ze at met
smaak, hoewel enigszins kieskeurig en met kleine hapjes; het was verwonderlijk dat er nog
zoveel voedsel naar binnen verdween. Na het avondeten vulde ze een bord met fraai gebakken
dunne maiskoekjes en bracht die naar de achtertuin.
'Caesar', riep ze, 'Caesar'. Er klonk gerommel, gerinkel van een ketting en een grote geelwitte
hond verscheen in de opening van zijn hok, dat half verscholen lag tussen het hoge gras en de
bloemen. Louisa aaide hem even en zette de maiskoekjes voor hem neer. Toen liep ze naar het
huis terug, deed de afwas en droogde voorzichtig het porselein af. Het schemerdonker was
dieper geworden; het gekwaak van een kikker koor klonk door het open raam naar binnen,
wonderlijk luid en schel, af en toe schoot er een lang krachtig geblaas van een boomkikvors
bovenuit. Louisa deed haar bonte groene schort af, zodat een korter schort, rose en wit
bedrukt tevoorschijn kwam. Ze stak haar lamp aan en zette zich aan haar naaiwerk.
Ongeveer een half uur later kwam Joe Dagget. Ze hoorde zijn zware stap op het pad, stond op
en deed haar rose met witte schort af. Daaronder had ze nóg een schort van witte katoen met
onderaan een klein batisten randje; dat was Louisa's visiteschort. Ze droeg het nooit zonder