Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
58
Haar gevoel van ontreddering betrof niet in de laatste plaats
Caesar. Caesar was een ware kluizenaar. Het grootste gedeelte van zijn leven had hij in de
afzondering van zijn hondehok doorgebracht, uitgesloten van het gezelschap van zijn
soortgenoten en van al die onschuldige pleziertjes die honden zoal hebben. Nooit sinds zijn
eerste levensjaren had Caesar geloerd op het hol van een marter; nooit had hij de vreugde
gekend van een gevonden been bij de keukendeur van de buren. En dat kwam allemaal door
een zonde die hij begaan had toen hij nog nauwelijks een volwassen hond was. Niemand wist
hoe diep de wroeging was die deze al met al onschuldig uitziende hond met zijn goedaardige
ogen wel zou kunnen voelen. Maar of hij nu wel of geen wroeging voelde, zijn gerechte straf
was hij in elk geval niet ontgaan. Zelden hoorde je de oude Caesar grommen of blaffen; hij
was dik en sloom; om zijn doffe ogen lagen gele ringen; maar er was een buurman die op zijn
hand meerdere afdrukken had van Caesar's scherpe witte jonge tanden, en daarom lag hij nu al
veertien jaar aan de ketting, helemaal alleen in zijn hok. De buurman, die opvliegend was en
die ineenkromp van de pijn had geëist dat Caesar afgemaakt of opgesloten zou worden.
Daarom had Louisa's broer, aan wie de hond toebehoorde, een hok voor hem gebouwd en
hem vastgelegd. Het was nu veertien jaar geleden dat hij in een vlaag van jeugdig
enthousiasme die gedenkwaardige beet had toegebracht en afgezien van korte uitstapjes, altijd
aan een ketting en onder strenge bewaking van zijn meester of van Louisa, was de oude hond
een zwaar bewaakte gevangene geweest. Hij genoot in elk geval een aanzienlijke faam, zij het
dat hij daar op een nogal goedkope manier aan was gekomen, hoewel het te betwijfelen was
of hij daar, met zijn beperkte ambitie, erg trots op was. Hij werd door alle kinderen in het dorp
en ook door veel volwassenen gezien als een monster van wreedheid. De draak van Sint Joris
kon Louisa's oude gele hond in beruchtheid niet overtroffen hebben. Moeders waarschuwden
hun kinderen plechtig en nadrukkelijk om niet te dicht in zijn buurt te komen en de kinderen,
gefascineerd door al dat griezeligs, luisterden en geloofden het maar al te graag. Ze slopen
Louisa's huis voorbij en wierpen steelse blikken achter zich naar die verschrikkelijke hond.
Als hij dan schor begon te blaffen ontstond er paniek. Wie toevallig in Louisa's tuin moest
zijn keek met respect naar hem en informeerde of de ketting wel sterk genoeg was. Een vrij
rondlopende Caesar zou waarschijnlijk een heel gewone hond hebben geleken, die geen enkel
commentaar uitlokte; maar geketend overschaduwde zijn reputatie hem, zodat zijn ware
proporties vervaagden en hij een donker en levensgroot monster werd. Joe Dagget, met zijn
opgeruimde karakter en zijn pienterheid, zag hem echter zoals hij was. Hij stapte moedig op
hem af en gaf hem klopjes op zijn kop, ondanks Louisa's zachte maar dringende
waarschuwingen. Hij wilde hem zelfs losmaken. Louisa raakte hierover zo in paniek dat hij er
maar van afzag maar hij bleef zijn mening over deze kwestie met veel nadruk verkondigen.
'Er is in de hele stad geen hond met een beter karakter', zei hij vaak, 'en het is doodgewoon
wreed om hem vastgebonden te houden. Op een goede dag laat ik hem gewoon een keer los.'
Louisa had weinig hoop dat dat niet op een de dag zou gebeuren ook, als hun belangen en
bezittingen eenmaal één geheel zouden zijn. Ze stelde zich voor hoe Caesar rond zou razen
door het stille dorp dat daar helemaal niet op verdacht was. Ze zag onschuldige kinderen
bloedend in zijn spoor liggen. Zijzelf was erg gesteld op de oude hond omdat hij aan haar
overleden broer had toebehoord die altijd heel aardig voor haar was geweest; desondanks
geloofde ze heilig in zijn woeste aard. Ze waarschuwde de mensen altijd om niet te dicht bij
hem te komen. Ze voerde hem een karige hap maispap en koeken en wakkerde zijn
gevaarlijke temperament nooit aan met een ophitsend en bloederig voedsel van vlees en
beentjes.
Louisa keek naar de oude hond die zijn eenvoudig maal aan het verorberen was; ze dacht aan
haar naderende huwelijk en huiverde. Niettemin waren al haar voorgevoelens van wanorde en
verwarring die de zoete rust en vrede zouden verdrijven, was het beeld van een losgebroken
Caesar, en het wilde gefladder van haar gele kanarie niet sterk genoeg om haar ook maar een