Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
63
'Nou, dat - dat kan gewoon niet. Je bent gek.'
Caleb wierp de hark die hij vasthield uit en trok hem vol met hooi weer naar zich toe. Hetty
ging vlak voor hem staan, hij ging onverstoorbaar door met hooien; weer ging ze precies voor
zijn hark staan, toen hield hij op. 'Dit soort gepraat is zinloos.'
'Ik wil alleen maar de oosthoek van de achtergalerij, waar de schoorsteen loopt. Daar zet ik
mijn fornuis en mijn bed neer, en die scherm ik af met mijn zonnebloemdeken om de wind
tegen te houden.'
'Een fornuis en een bed in de kerk!'
'Dat fornuis en dat bed, waar ik altijd op heb geslapen, heeft mevrouw Grout me gegeven
voordat ze stierf. Zij heeft ze aan mij gegeven in plaats van aan Mary Ann Thomas, en ik heb
ze buiten gezet. Nu staan ze in de tuin en als het gaat regenen gaan het fornuis en het bed
roesten. En het ziet er nu naar uit dat het gaat regenen. Geef de sleutel van de kerk maar
meteen aan mij, dat lijkt me het beste.'
'Je kunt dat fornuis en dat bed toch niet de kerk binnendragen - die onzin wil ik niet langer
aanhoren.'
'Mijn borduurwerk, al die motto's die ik gemaakt heb en al mijn bloemen van wol liggen daar
buiten in de tuin.'
Caleb harkte het hooi bijeen. Hetty bleef vlak bij hem in de buurt staan totdat hij wel moest
ophouden of haar anders met het hooi meeharken.
Hij keek haar recht in haar gezicht en fronste; de zweetdruppels liepen hem langs de kaken.
'Als ik naar je huis ga kan mevrouw Gale mij dan de sleutel van de kerk geven?' zei Hetty.
'Nee.'
'Duurt het nog lang voordat jr naar huis gaat?'
'Ja.' Plotseling veranderde Caleb's stem; er had eerst koppigheid en ergernis in geklonken, nu
had het zuiver de klank van een woordentwist. 'Zie je dan niet dat die onzin geen nut heeft,
Hetty? Je kunt maar beter opstappen, en zet het maar gauw uitje hoofd.'
'Waar moet ik dan vanavond heen?'
'Vanavond?'
'Ja, waar moet ik heen?'
'Kun je dan nergens naar toe?'
'Waarheen dacht je? Die mensen trekken in het huis van mevrouw Grout en ze hebben mij te
verstaan gegeven dat ik eruit moest. Ik heb geen familie waar ik bij in kan trekken. Ik weet
niet waar ik heen moet; kan ik misschien naar jouw huis?'
Caleb maakte een verschrikt gebaar. 'We hebben logés thuis', zei hij haastig. 'Ik ben bang dat
dat mijn vrouw niet goed uit zou komen.'
Hetty lachtte. 'Haast iedereen in het dorp heeft logés', zei ze.
Caleb stak zijn hooivork rechtop in de grond alsof het een spade was, hij leunde erop en
staarde naar de horizon. Aan de rand van het hooiveld stond een rij gele berken; daarachter
lag een lage keten van mistige, blauwe heuvels. 'Je hebt dus geen huis waar je naar toe kunt?'
'Ik zou niet weten waar. Er zijn hier geen armenhuizen, en familie heb ik niet.'
Caleb stond stil als een standbeeld. Een paar krassende kraaien vlogen over het veld. Hetty
wachtte. 'De sleutel is zeker op een plaats waar je vrouw hem kan vinden?' zei ze tenslotte.
Caleb keerde zich om en met een ruk trok hij de hooivork los.
'Zij weet waar hij is; hij hangt achter de deur van de zitkamer. Je kunt er vannacht wel blijven
zolang je geen ander huis hebt. We zullen moeten kijken wat er gedaan kan worden.'
Hetty haastte zich weg over het veld. 'Je moet geen fornuis of bed in de kerk mee nemen', riep
Caleb haar achterna. 'Dat kan in geen geval.'
Hetty liep verder alsof ze niets had gehoord.
De guldenroede langs de kant van de weg werd bruin; de asters, blauwe en witte, stonden op
hun mooist; hier en daar stonden rijen distels met witte koppen. Er lag een dikke laag stof;